Béla Bartók: een muzikale grensganger
Mar 23rd, 2008 by Frans Olofsen
Op de oude zwartwitfoto is de Hongaarse componist Béla Bartók (1881-1945) te zien. Luisterend naar een fonograaf zet hij muziek op papier. Met dat apparaat reisde hij aan het begin van de vorige eeuw door Oost- en Midden-Europa en verzamelde rond de 10 000 boerenmelodieën. Daarmee voorkwam hij het uitsterven van een lange traditie van volksmuziek en gebruikte die tegelijk als inspiratiebron voor zijn eigen composities. Bartók had een boodschap, hij wilde grenzen tussen volkeren doorbreken. En dat was voor hem geen luxe-uitspraak, want hij kende die grenzen uit eigen ervaring.
Hij werd geboren nabij de grenzen van het huidige Hongarije, Roemenië en Servië. Daar zet hij zich als jonge twintiger af tegen de decadente en op nationalistische leest geschoeide volksmuziek van de middenklasse en zocht naar de èchte ‘boerenmuziek’, de eeuwenoude, apolitieke muziek van de eenvoudige man. Wat door de harde politieke werkelijkheid niet lukte – tegen zijn wil emigreerde hij in 1940 naar Verenigde Staten – lukte hem wel in zijn muziek: het lokale gebruiken als de letters van een universele muzikale taal. Hij wist van grenzen én overschreed ze.
Bartók heeft getracht het lokale, het nationale, dat uitdrukking vindt in de volksmuziek, in zijn composities te metamorfoseren naar een universeel niveau. Op deze wijze probeerde hij de ‘verbroedering van de volkeren’ na te streven. Dit klinkt als een holle frase, als een romantisch verlangen naar een betere wereld, maar voor hem was het een levensthema dat al vroeg in kiem aanwezig was. En hij had recht van spreken – het woord ‘grens’ was voor hem een existentieel gegeven. Zijn officiële geboorteplaats, Nagyszentmiklós, lag in zijn jeugd nog in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, maar kwam vlak na de eerste wereldoorlog in Roemenië te liggen, onder de naam Sînnicolau Mare. Hij groeide op in een streek met permanent wisselende politieke en culturele invloeden. Tot het begin van de 18e eeuw stond de streek onder Turkse invloed, daarna onder Oostenrijkse, Duitse, Italiaanse, Spaanse en Franse invloed. Gedurende zijn jeugd bestond de bevolking vooral uit vreedzaam naast elkaar levende Duitsers, Hongaren, Roemenen en Serviers.
Aanvankelijk doet Bartók mee met de stroom van nationale sentimenten om hem heen. Maar rond de eeuwwisseling, Bartók is dan begin twintig, ontstaat in Hongarije een sterk nationalistische stroming die zich afzet tegen de overheersende rol van Oostenrijk binnen de dubbelmonarchie. Bartók voelt zich door dit ideaal aangesproken en ontpopt zich als een fanatieke patriottist. Hij kleedt zich in Hongaarse volksdracht, gebruikt briefpapier waarop de eerste regel van het Hongaarse volkslied staat en bestudeert de Hongaarse volksmuziek. In deze stemming voltooit hij in 1903 zijn eerste grote symfonische compositie, Kossuth, een muzikale uitbeelding van de Hongaarse held en revolutionair Lájos Kossuth. Met deze compositie werd de naam van Bartók gevestigd, niet zozeer, zoals hij later toegaf, om de muziek zelf, maar meer omdat het werk patriottistisch van oriëntatie was en ‘genoeg banaal om het gewone volk er enthousiast voor te maken’. Inderdaad druipen de nationalistische sentimenten van dit opus af. In de partituur staan heftige bewoordingen als ‘het vaderland is in gevaar’ en ‘komt onversaagde helden, dappere Hongaarse ridders!’. Zo schaart Bartók zich in zijn jongere jaren in een generatie Oost-Europese ‘nationalistische’ componisten zoals zijn landgenoot Kodály, de Pool Szymanowski, de Tsjech Janácek en de Roemeen Enescu. Maar niet voor lang.
Rondom zijn drieëntwintigste jaar treedt er een kentering op. De sentimentele uitingen van het nationalisme, de holle retoriek, de fondante, kitscherige uitstraling, al die Hongaarse equivalenten van onze tulpen, molens, kaasmeisjes en klompen, beginnen hem tegen te staan. Hij keert zich tegen de Hongaarse middenklasse, waar het nationalisme bij uitstek bloeit, en zet zich af tegen de nationalistisch georiënteerde volksmuziek die volgens hem een schijngevoel van identiteit geeft en die hij karakteriseert als ‘massaproducten uit de volksliedfabrieken’. Als reactie gaat hij op zoek naar de ‘ware’ volksmuziek, die hij liever aanduidt als ‘boerenmuziek’. Vanaf 1905, en vele jaren daarna, maakt hij, veelal gewapend met een fonograaf en wasrol, lange en vermoeiende studiereizen naar de verste uithoeken in binnen- en buitenland. Hoewel vaak dwarsgezeten door zijn zwakke gezondheid, beschrijft hij deze reizen als de meest gelukkige momenten in zijn leven en noteert duizenden melodieën uit diverse landen en streken, met name Hongarije, Slowakije, Roemenië, Slovenië, Servië, Kroatië maar ook uit Noord-Afrikaanse landen als Egypte, Algerije en Turkije.
Bartók zag de boerenmuziek als ‘de instinctieve schepping van een mensengemeenschap, die vrij is van elke vorm van intellectualisme’, als een ‘natuurverschijnsel, zoals de verschillende vormen in het planten- en dierenrijk’. De boerenmuziek is volgens hem niet het werk van individuele ‘dilettantische’ componisten, die de oorspronkelijke muziek populariseren en veruiterlijken, maar het gevolg van een jarenlange, soms eeuwenlange evolutie binnen een bepaalde lokale gemeenschap. In de boerenmuziek vindt Bartók de uitdrukking van een diep gewortelde volksgeest die niet vermengd is met maatschappelijke en politieke belangen. Hij waardeerde ‘het gebrek aan sentimentaliteit’ waardoor deze muziek voor hem een ‘objectieve’ waarde kreeg. De boerenmuziek, weliswaar eenvoudig van karakter, dichtte hij grote artistieke waarde toe. Vooral de combinatie van beknoptheid en sterke zeggingskracht, sprak hem erg aan. Tegelijkertijd gebruikt hij de boerenmuziek om tradities binnen de westerse muziek te doorbreken. Uit de boerenmuziek haalde hij de oude toonaarden naar boven en doorbrak daarmee het denken in de majeur- en mineursystemen die de westerse muziek van zijn tijd domineren. Ook de voor de boerenmuziek zo kenmerkende vrije omgang met het ritme introduceerde hij in zijn muzikale vocabulaire. Hoe ‘eenvoudige’ muziek grenzen kan doorbreken!
In 1924 voltooit hij zijn compositie Dansssuite, één van zijn meer populaire werken. Het is een werk dat uitdrukt hoe Bartók de boerenmuziek assimileert in zijn creatieve wereld. Er komen Arabische melodieën in voor, meanderend om een enkele toon, maar tegelijkertijd ook ritmische elementen uit Slowakije, Hongarije, Roemenië. Bartók gebruikte de oorspronkelijke boerenmelodieën niet in letterlijke zin maar als ruw thematisch materiaal dat hij vervolgens op zijn eigen magistrale wijze omvormt, metamorfoseert tot iets dat boven die melodieën uitstijgt. De Danssuite overschrijdt grenzen en staat daardoor qua karakter polair tegenover het nationalistische jeugdwerk Kossuth.
Een ander werk, het Derde strijkkwartet (1927), illustreert hoe Bartók op steeds subtieler en abstracter wijze het ‘boerenmateriaal’ in zijn composities verwerkt. Dit opus duurt nauwelijks een kwartier en heeft een zeer geconcentreerde zeggingskracht die de oren doet spitsen. Opvallend is de verhitte motoriek, het gebruik van ruisgeluiden en de duizelingwekkende glissandi. Het werk klinkt, ook nog in onze tijd, uiterst hedendaags en wekt de indruk los te staan van de traditie. Maar wie oren heeft hoort de boerenmelodieën en de voor Oost-Europa en Noord-Afrika zo kenmerkende asymmetrische ritmes.
De pogingen van Bartók om het nationale tot het universele te transformeren werden in zijn tijd slecht begrepen. Zijn registratie van de duizenden boerenmelodieën is tijdens zijn leven slechts gedeeltelijk gepubliceerd. Vaak werden zijn pogingen om in de boerenmuziek niet het eigene van zijn land te zoeken, maar juist de overeenkomsten met muziek uit andere streken, door landgenoten geïnterpreteerd als anti-Hongaars. Hij reageerde fel tegen elke poging om zijn werk als ‘Hongaars’ te afficheren: ‘ik verwerp geen enkele invloed, of hij nu uit Slowaakse, Roemeense, Arabische of uit welke andere bron komt.’ Hij wilde de geest van de volksmuziek bewaren en ze, met behoud van hun eigenheid, in een hedendaags jasje steken, als ‘Hamlet in een hedendaags kostuum’.
In de dertiger jaren ondervindt Bartok aan den lijve de etnische problematiek van zijn regio. Als in veel andere landen komt ook in Hongarije het fascisme en nationaal-socialisme op. Het is tekenend dat Bartók in een zeer vroeg stadium het demonische karakter hiervan begreep en verwierp. Wat hij in zijn muziek probeerde, het overschrijden van grenzen, trok hij consequent door naar zijn politieke opvattingen. Hij schaamde zich voor zijn nazistische landgenoten. Zo liet hij in zijn testament vastleggen dat, zolang Hitler en Mussolini aan de macht waren, geen straat of plein naar hem vernoemd mocht mochten. Als hij ontbreekt op een tentoonstelling over ‘entartete’ componisten, is hij daarover beledigd. Op 23 januari 1932 is hij Duitsland voor de uitvoering van zijn tweede pianoconcert. Precies een week later wordt Hitler benoemd tot rijkskanselier. Direct besluit hij geen voet meer op Duitse bodem te zetten: ‘Ik zal alles ondernemen opdat mijn werken niet in hakenkruishanden vallen’. In maart 1938 is de ‘Anschluss’ van Oostenrijk bij Duitsland een feit en neemt hij innerlijk het besluit zijn land te ontvluchten. De enige belemmering om te vertrekken, zijn moeder, vervalt, als zij in december 1939 sterft. Drie maanden later, vlak voor de definitieve eruptie van de oorlog, vertrekt hij naar New York.
Aan de andere kant van de oceaan zou hij geen carrière maken. Hij timmerde niet genoeg aan de weg, zoals andere geëmigreerde componisten, Stravinsky, Hindemith en Schönberg. Zijn schuwheid en gebrekkig zakelijk instinct speelden hem parten. Hij had weinig werk, zowel als uitvoerend musicus als componist en de Amerikaanse cultuur stond ver van zijn bed. Hij had hinder van het straat- en verkeerslawaai dat zijn New Yorkse appartement binnendrong. In deze periode openbaren zich ook de eerste symptomen van leukemie, de ziekte waaraan hij uiteindelijk zou sterven. In mei 1943, hij heeft al jaren niet meer gecomponeerd, krijgt hij, doodziek gelegen in een ziekenhuis, een compositieopdracht. Kort daarop volgt een periode waarin zijn vitaliteit tijdelijk terugkeert en hij componeert in een roes van creativiteit zijn meesterwerk Concert voor orkest. Het is een diep, uitgerijpt werk zonder de compromisloze hardheid die zijn vroegere werken vaak uitstralen. De melodieën zijn langer, de motieven minder verbrokkeld. Het lijkt wel of er meer gevoel naar de oppervlakte komt, meer warmte, openheid. Critici spreken erover dat zijn artistieke bronnen uitgedoofd zijn, maar in feite heeft hij in dit werk een optimale synthese weten te vinden tussen de boerenmuziek en de westerse klassieke muziek. Het Concert voor orkest is een succes. Als gevolg hiervan stromen meer compositieopdrachten binnen en worden zijn werken vaker uitgevoerd. Het tij lijkt zich ten gunste te keren, maar vlak na afloop van de oorlog verslechtert zijn gezondheid. Nog vol ideeën – ‘jammer dat ik met een koffer vol vertrekken moet’ – sterft hij op 26 september in New York.
Pas drieëndertig jaar later wordt zijn stoffelijk overschot naar zijn geboorteland gebracht. Op 7 juli 1988 krijgt hij een officiële staatsbegrafenis. Niet lang daarna valt het IJzeren Gordijn en even gloort een licht van eenheid over Europa. Maar de Balkanoorlog moest nog komen en nog steeds zijn de etnische conflicten in deze regio niet uitgedoofd. De strijd van Bartók tegen ‘het optrekken van Chinese muren tussen volkeren’ was in uiterlijke zin een ijdele strijd. Maar in zijn muziek heeft hij het niveau van het universele wèl bereikt. Zijn levenslange studie van de boerenmuziek en de integratie daarvan in zijn composities toont wat de mensheid uiteindelijk moreel, psychologisch en politiek moet zien te bereiken. Zoals hij zelf schreef: ‘de sleutelnoot in mijn leven is het idee van de broederschap tussen mensen, ondanks oorlog en meningsverschillen. Voor zover ik de kracht daartoe heb zal ik trachten dit ideaal in mijn muziek te dienen.’
Literatuur: J. de Waard, Bartók (Gottmer, 1993); D. Dille, het werk van Béla Bartók (Metropolis, 1979); B. Suchoff, Béla Bartók essays (Faber & Faber, 1976).
Een blog waar Mahler, Jan Wolkers, Bartók, Ikea en een sneeuwuil in vrede naast mekaar leven… Er bestaat dus toch een literaire hemel.