Wijze bomen

Wilders rechtbank

Dagenlang stonden ze er, tijdens mijn woon-werkverkeer, bij de rechtbank: de busjes met de schotelantennes op het dak. En terugkomen zullen ze, nu Moszkowicz de rechters heeft gewraakt! De Grote Man zelf, die zich schijnt te spiegelen aan niemand minder dan Galilei, heb ik niet gezien. Elke keer hoopte ik hem in het vizier te krijgen, omgord door zijn wonderlijke schare fans en de met oortelefoontjes behangen bodyguards.

Met Wilders in mijn achterhoofd fietste ik langs die rechtbank aan de Parnassusweg. Ik moest elders in Amsterdam nog iets doen en besloot een omweggetje te maken via het Vondelpark, dan kon ik mooi nog even een groet brengen aan één van mijn favoriete bomen: een reusachtige populier.

Vanaf een afstand zag ik haar al oprijzen, samen met de andere, even imposante soortgenoten, vlakbij de uitgang naar de P.C. Hooftstraat, tegen het hek van de naastgelegen van Eeghenlaan. Meer dan veertig meter hoog! Een uniek exemplaar. Ik parkeerde mijn fiets en baande me een weg door de bosjes en struiken, voorzichtig, want er slapen hier vaak daklozen. Maar nu was er niemand. Te koud. Aan de voet van de stam stond ik stil en keek omhoog. Wat een imposant wezen! Massief. Ongenaakbaar. Maar ook kwetsbaar, want populieren worden nooit zo oud.

Zwarte populier Vondelpark

Ik liep achter de boom vandaan en stond onverwacht oog in oog met een man aan de andere kant van het hek. Een tel keken we elkaar verbaasd aan.
‘Ik kom voor de boom’ zei ik verontschuldigend en wees omhoog.
Het ijs brak direct.
‘Ik óók!’ zei hij, in lekker plat Amsterdams en begeleid door een achtergrondkoortje van krijsende halsbandparkieten. Hij bleek op zoek naar bijzondere bomen in de stad. We waren lotgenoten! Direct wisselden we wetenswaardigheden uit. Of hij die twee monumentale platanen kende, aan de centrumuitgang van het Vondelpark, in het Leidsebosje?
‘Nee … fiets ik zo direct heen!’ zei hij opgetogen.
Als tegenprestatie kreeg ik ook een tip: een rare boom, in het plantsoen op het Emmaplein. ‘Die heb ik ontdekt toen ik een keer vreselijk moest pissen … als een karhengst … verborgen tussen de struiken staat ie … de stam maakt een hoek van negentig graden … eigenlijk zou ie moeten omvallen … dat die boom dat voor elkaar heeft gekregen … ze is intelligent!’
Hij legde zijn hoofd weer in zijn nek, en keek de populier in. ‘Als je weet wat er allemaal in die boom leeft … beessies, insecten … oeroud is ze … dit is één levend wezen … tonnen moet ze wegen …’ Hij zocht naar meer woorden. ‘Weet je … soms denk ik wel eens dat ik … in een vorig leven … een boom ben geweest … nee … ik maak geen grapje … bomen zijn zo anders dan wij en tegelijk heel dichtbij!’
En toen gebeurde het.
Hij stapte naar voren, sloeg met een hand drie keer amicaal tegen de schors en omarmde de stam. ‘Goed gedaan, meissie … grote vriendin van me … goed gedaan … je bent een superboom!’
Met enige moeite namen we afscheid.
‘Dus jij gaat nog even naar de platanen!’ riep ik over mijn ontroering heen.
‘Ja … en jij naar het Emmapark!’
Dat beloofde ik.

Zo gezegd, zo gedaan.

Vijf minuten fietsen. Een rustig, voornaam parkje. Koningin Emma staat pront op haar sokkel. Ik liep de bosjes in achter het beeld … geen twijfel mogelijk … dat moest die intelligente boom zijn … een Haagbeuk.

Haagbeuk Emmaplein

Ik liep een rondje om het park. Op een bankje, naast hun scooters, zaten twee jongens, ontspannen onderuitgezakt, petjes achterstevoren. Ze babbelden gezellig, gehuld in een fikse cannabiswalm. Nederlanders waren het, maar tegenwoordig schijn je allochtonen te moeten zeggen, of mensen-met-misschien-wel-twee-paspoorten.
Ze keken me vriendelijk aan. ‘Mooi parkje, vindt u niet?’
Ik knikte. ‘Komen jullie hier vaak?’
‘Af en toe, voor de gezelligheid …’
Ik keek naar de ceder achter hen en verzon een leugentje om bestwil. ‘Die mooie boom daar, die is mijn favoriet … willen jullie daar een foto van me maken?’
Ze keken niet eens raar op. ‘Natuurlijk!’
Terug bij het bankje begon één van de jongens, precies volgens mijn strategie, te praten. ‘Mijn opa in Marokko’, zei hij, ‘woont in een dorpje op het platteland. Daar kan hij uren op een bankje zitten, onder een vijgenboom, samen met andere oude mannetjes. Een te gekke plek is dat! De laatste keer dat ik er was, vertelde hij verhalen over vroeger, over zijn jeugd, over mijn oma, die niet meer leeft … dat komt allemaal door die vijgenboom!’
Ze lachten ontwapenend. Ik lachte terug, bedankte voor de foto en stapte op mijn fiets. Eigenlijk zou iedereen twee paspoorten moeten hebben, dan leer je nog eens wat van elkaar. Alleen maar pure Nederlanders … je zou ervan in slaap sukkelen!

Uit nieuwsgierigheid reed ik nog even langs het Leidsebosje … misschien … ja! … daar stond hij, de Populierenman, die nu een Platanenman was! Hij was over het lage hekje gestapt en stond, in gedachten verzonken, tussen de twee reuzen. Niets leek hij te merken van de drommen toeristen die voorbijsjokten en de langsdenderende trams.

Op de terugweg kwam ik weer langs de rechtbank en bedacht: het proces tegen Wilders zou niet in dat verschrikkelijk ongezellige gebouw plaats moeten vinden, maar ergens buiten, onder bomen. Veel moeite hoeft dat niet te kosten, want pal achter de rechtbank ligt een ideaal grasveldje voor dit doel. Er staan twee wilgen op en drie esdoorns: de meest wijze en milde jury die denkbaar is. Rechtspraak houden onder en tussen bomen past in een eeuwenoude traditie. Prachtig lijkt me dat: het zwart en wit van de toga’s, de golvende krullen van Moszkowicz, de wapperende kuif van Wilders tussen de verwaaide, herfstige bomen!